De naam Gelmers komt al in de late Middeleeuwen voor. De dragers van die naam behoren tot een lagere adel, veelal opgeklommen boeren, die zich op de een of andere manier verdienstelijk hadden gemaakt jegens hun heren. Mogelijk is het volgende van betekenis. Eertijds lag bij de huidige abdij Sion aan de weg van Deventer naar Raalte, de havezate Vrieswijk. Dat was een leen van de bisschop van Utrecht. Rond 1382 werd het in leen gehouden door Gelmer Coenraets (A.J.Gevers & A.J.Mensema. De havezaten van Salland en hun bewoners. 1997, p.29 e.v.). Na diens dood werd zoon Tyado in 1394 met het goed beleend. Drie jaar later is er onenigheid, omdat ene Herman van Apeldoorn ook aanspraak maakt op het leen. De details van het geschil doen hier niet ter zake, maar de erfgenamen van Tyado Gelmer(szoon) zijn na een geldelijke genoegdoening en om een conflict met een lange nasleep te voorkomen, uiteindelijk vertrokken. Ze trokken door het IJsseldal, toen een belangrijke verkeersader en kwamen uiteindelijk terecht in het land van Vollenhove, in die tijd één grote woestenij, die nauwelijks of niet toegankelijk was. Waarom Vollenhove, kun je je afvragen. Vollenhove was al vanaf 900 een belangrijk steunpunt van de bisschop van Utrecht. Die had er een burcht gebouwd om de Friezen in toom te houden. Toen later het Oversticht (Overijssel) als bestuurlijke eenheid ontstond en de bisschop (een deel van) zijn macht delegeerde aan de Staten (van Overijssel) of wel de Ridderschap en Steden, kwam er plaats voor adellijke lieden om aan het bestuur deel te nemen. Die moesten dan wel een adellijk bezit hebben. Elders in Overijssel waren dat de kastelen, die aan de status van een havezate moesten voldoen (het landgoed moest een bepaalde geschatte waarde hebben en het moest van een zekere allure zijn, adellijk betimmerd zei men in die tijd). In het land van Vollenhove konden in de buitengebieden eigenlijk geen havezaten worden gebouwd vanwege de slechte gesteldheid van het platte land. Eeuwenlang is het land van Vollenhove één grote woestenij van moerassen, broekbossen en (laag)venen gebleven, dat niet doorkruist werd door wegen van enige betekenis. Je kon de stad Vollenhove eigen alleen maar bereiken over (de toenmalige Zuider)zee vanuit Kampen of Lemmer. Daarom bouwde de adel zogenaamde borchmanshuizen in de stad zelf, grote huizen met een eveneens grote, veelal ommuurde tuin. Daar staan er in Vollenhove nog altijd een tiental van. Het was voor de adel bovendien aantrekkelijk om in een stad te wonen, omdat het daar redelijk veilig was. Al die adellijke families in Vollenhove waren op de een of andere manier bij het bestuur (van de stad, maar ook van het gewest) betrokken. Voor de uitvoering daarvan waren advocaten en procureurs nodig, die dan ook in ruime getale in de stad aanwezig waren en die op hun beurt weer dienstpersoneel aantrokken (schrijvers, administrateurs, tolgaarders, rentmeesters enz.). Het voorzieningenniveau van de stad was daardoor betrekkelijk hoog. Er waren regelmatig markten, er waren logementen (hotels zouden we nu zeggen), er was een bank van lening, een dokter, een vroedvrouw en meerdere apothekers. Voorts waren er neringdoenden, zoals slagers, timmerlieden, smeden, hoveniers, touwslagers en zo meer. Rond 1400 was Vollenhove een welvarend stadje met 4000 inwoners. Voor Tyado Gelmers, met zijn contacten in adellijke kringen, moet in Vollenhove de mogelijkheid zijn geweest om er een nieuw bestaan op te bouwen. Omdat hij van lage adel was, maar niettemin van adel, zullen er kansen hebben gelegen zich verdienstelijk te maken als bestuursambtenaar, maar meer dan een speculatie is dat niet. Hoe het hem en zijn nazaten in Vollenhove is gegaan, heb ik (tot nu toe) niet kunnen achterhalen. Kennelijk ook zijn er nazaten in Salland gebleven en bij toeval vond ik een Dirk Gelmers, advocaat, die in het bestuur van de stad Deventer zat. Hoewel de laat middeleeuwse archieven (van Vollenhove) inmiddels zijn ontsloten en zich deels in het bisschoppelijk archief te Utrecht en deels in het Historisch Centrum van Overijssel (het vroegere Provinciale Archief) bevinden, vraagt het zoeken, een vak apart overigens, erg veel tijd en er is een forse kans dat je niets bijzonders vindt. In de Tachtig Jarige oorlog verslechterde de toestand en vele – katholieke - adellijke families trokken weg, omdat zij als katholiek van vrijwel alle ambten werden uitgesloten. Of Tyado en zijn nazaten katholieke waren gebleven of de reformatorische godsdienst waren toegedaan is onbekend. Kort voor en zeker na de Bataafse Omwenteling (1794 en later) was het afgelopen met de invloed van de adellijke lieden. Hun functies werden opgeheven en dienstpersoneel was niet meer nodig. Velen verarmden snel, trokken weg en zochten een bestaan op het platteland van Drenthe en de Zuidoosthoek van Friesland. Die van Gelmers kwamen terecht in de omgeving van Havelte, waar ze, zoals velen, een armoedig bestaan op het platte land vonden. Omdat de stamboom van Gelmers kan worden getraceerd tot het midden van de 18e eeuw en omdat zij dan eenvoudige landarbeiders zijn, denk ik dat de dragers van de naam Gelmers niet pas rond de Bataafse Omwenteling op drift zijn geraakt, maar al veel eerder. Overigens is dit niet veel meer dan een redelijke speculatie.
Laatste wijziging: 31 oktober 2019