Het onderstaande is de letterlijke vertaling van de online versie van de Merck Manual, consumer version. Lees meer over de Merck Manuals. Let op: in deze pagina moeten nog de broodnodige links worden aangebracht.
(Zie ook Overzicht van transplantatie) Harttransplantatie is voorbehouden aan mensen met een van de volgende aandoeningen als de aandoening niet effectief kan worden behandeld met medicijnen of andere vormen van chirurgie:
Harttransplantatie alleen is niet mogelijk bij mensen met ernstige pulmonale hypertensie (hoge bloeddruk in de slagaders van de longen) die niet reageren op behandeling met medicijnen. Deze mensen zijn waarschijnlijk kandidaat voor een gecombineerde hart-longtransplantatie. In sommige medische centra kunnen hartmachines mensen weken of maanden in leven houden totdat er een compatibel hart kan worden gevonden. Ook worden implanteerbare kunstharten (ventriculaire hulpmiddelen of VAD's genoemd) die bloed naar de rest van het lichaam pompen gebruikt om mensen te helpen totdat er een hart beschikbaar is of worden ze gebruikt bij mensen die geen kandidaat zijn voor harttransplantatie. Deze apparaten worden steeds vaker gebruikt als vervanging voor de lange termijn. Als gevolg hiervan is de behoefte aan harttransplantatie enigszins afgenomen. Ongeveer 95% van de mensen die een harttransplantatie hebben gehad, kunnen aanzienlijk beter sporten en dagelijkse activiteiten uitvoeren dan voor de transplantatie. Meer dan 70% keert terug naar een voltijdbaan. Ongeveer 85 tot 90% van de ontvangers van een harttransplantatie overleven ten minste 1 jaar. Donoren Gedoneerde harten moeten binnen 4 tot 6 uur worden getransplanteerd. Procedure Via een incisie in de borstkas wordt het grootste deel van het beschadigde hart verwijderd, maar de achterwand van een van de bovenste hartkamers (atria) blijft achter. Het gedoneerde hart wordt dan vastgemaakt aan wat er overblijft van het hart van de ontvanger. Harttransplantatie duurt ongeveer 3 tot 5 uur. Het ziekenhuisverblijf na deze operatie is meestal 7 tot 14 dagen. Op de dag van de transplantatie wordt begonnen met medicijnen die het immuunsysteem remmen (immunosuppressiva), waaronder corticosteroïden. Deze medicijnen kunnen het risico verkleinen dat de ontvanger het getransplanteerde hart afstoot. Complicaties De meeste sterfgevallen na harttransplantatie zijn het gevolg van afstoting kort na de operatie of van infecties. Afstoting Immunosuppressiva zijn medicijnen die het immuunsysteem blokkeren of afremmen en moeten worden ingenomen om afstoting van een getransplanteerd hart te voorkomen. Als afstoting optreedt, kan dit zwakte en een snel of ander abnormaal hartritme veroorzaken. Wanneer afstoting optreedt, kan het getransplanteerde hart niet goed functioneren, wat kan leiden tot een lage bloeddruk en vochtophoping in de benen en soms in de buik, waardoor zwelling optreedt - een aandoening die oedeem wordt genoemd. Er kan zich ook vocht ophopen in de longen, waardoor het moeilijk wordt om te ademen. Afstoting is echter vaak mild. In zulke gevallen treden er geen symptomen op, maar elektrocardiografie (ECG) kan veranderingen in de elektrische activiteit van het hart aantonen. Als artsen afstoting vermoeden, doen ze meestal een biopsie. Een katheter wordt via een snee in de hals in een ader ingebracht en naar het hart geleid. Met een apparaatje aan het uiteinde van de katheter wordt een klein stukje hartweefsel verwijderd, dat onder een microscoop wordt onderzocht. Omdat de gevolgen van afstoting ernstig kunnen zijn, voeren artsen ook routinematig één keer per jaar een biopsie uit om te kijken of er sprake is van afstoting die nog geen symptomen heeft veroorzaakt. Transplantatiegerelateerde atherosclerose De behandeling bestaat uit medicijnen om het lipidengehalte (vet) in het bloed te verlagen en diltiazem (een medicijn dat kan helpen voorkomen dat de bloedvaten vernauwen). Bronnen:
|