Het onderstaande is de letterlijke vertaling van de samenvatting ('Quick Facts: Just the basics on this topic') uit de online versie van de Merck Manual, consumer version. Lees meer over de Merck Manuals.
Bij myelodysplastische syndromen ontwikkelt zich een lijn van identieke cellen (kloon) die het beenmerg bezet. Deze abnormale cellen groeien niet, rijpen niet en functioneren niet normaal. De cellen verstoren ook de normale beenmergfunctie, wat resulteert in tekorten aan:
Bij sommige mensen is de productie van rode bloedcellen overwegend aangetast. Myelodysplastische syndromen komen het vaakst voor bij mensen ouder dan 50 jaar, vooral bij mensen ouder dan 65 jaar. Mannen worden vaker getroffen dan vrouwen. De oorzaak is meestal niet bekend. Bij sommige mensen kan echter blootstelling van het beenmerg aan bestraling of bepaalde soorten chemotherapie een rol spelen. Symptomen Diagnose
Een myelodysplastisch syndroom kan worden vermoed wanneer mensen onverklaarbare aanhoudende bloedarmoede hebben, maar voor de diagnose is beenmergonderzoek nodig. In sommige centra worden mensen getest om te bepalen welke gen- of chromosoomafwijkingen het myelodysplastisch syndroom veroorzaken (ook wel moleculaire testen genoemd). Er zijn nu experimentele behandelingen beschikbaar die gericht zijn op sommige van deze specifieke afwijkingen. Prognose Behandeling
De medicijnen azacitidine en decitabine helpen de symptomen te verlichten en verlagen de kans dat zich acute leukemie ontwikkelt. Azacitidine kan ook de overleving verbeteren. Stamceltransplantatie is de enige curatieve behandeling en wordt meestal gedaan bij jonge mensen. Als transformatie naar AML optreedt, kan chemotherapie, zoals die voor AML wordt gegeven, nuttig zijn, maar het is onwaarschijnlijk dat dit type AML met chemotherapie alleen te genezen is. Behandeling van complicaties van het myelodysplastisch syndroom Mensen met myelodysplastische syndromen hebben vaak transfusies van rode bloedcellen nodig. Een geneesmiddel genaamd lenalidomide, dat cellen aanvalt die met een specifieke chromosoomafwijking werken, vermindert de behoefte aan bloedtransfusies. Bloedplaatjes worden alleen getransfundeerd als mensen een ongecontroleerde bloeding hebben of als er een operatie nodig is en het aantal bloedplaatjes laag is. Mensen met een zeer laag aantal neutrofielen - de witte bloedcellen die infecties bestrijden - kunnen baat hebben bij periodieke injecties met een speciaal soort eiwit dat granulocyt-koloniestimulerende factor wordt genoemd. Mensen kunnen ook baat hebben bij de eiwitten erytropoëtine, dat kan helpen bij de aanmaak van rode bloedcellen, en trombopoëtine, dat de ontwikkeling van bloedplaatjes stimuleert. Bronnen:
|