Het onderstaande is de letterlijke vertaling van de online versie van de Merck Manual, consumer version. Lees meer over de Merck Manuals.
Bij een thoracentese wordt vocht verwijderd dat zich abnormaal heeft verzameld in de pleurale ruimte (een pleurale effusie genoemd). De twee belangrijkste redenen voor een thoracentese zijn:
Tijdens de procedure zit de persoon comfortabel en leunt voorover, waarbij de armen op steunen rusten. Een klein stukje huid op de rug wordt schoongemaakt en verdoofd met een plaatselijk verdovingsmiddel. Dan brengt een arts een naald in tussen 2 ribben en in de borstholte, maar niet in de long, en neemt wat vloeistof op in een spuit. Vaak gebruikt de arts ultrasonografie voor begeleiding (om te bepalen waar de naald moet worden ingebracht). De opgevangen vloeistof wordt geanalyseerd om de chemische samenstelling te beoordelen en om te bepalen of er bacteriën of kankercellen aanwezig zijn. Als zich een grote hoeveelheid vloeistof heeft opgehoopt, moet deze mogelijk via een plastic katheter worden verwijderd en kan het nodig zijn om een vloeistofcontainer te gebruiken die groter is dan een injectiespuit. In dat geval wordt er een groter slangetje (borstbuisje of drainagekatheter) in de borstkas achtergelaten en wordt er continu gezogen. De kans op complicaties tijdens en na een thoracentese is klein. Iemand kan enige pijn voelen wanneer de long zich met lucht vult en uitzet tegen de borstwand of kan de behoefte voelen om te hoesten. Ook kan iemand zich kortdurend licht in het hoofd en kortademig voelen. Andere mogelijke complicaties (ruwweg opgesomd in volgorde van frequentie) zijn onder andere
Na de ingreep kan een röntgenfoto van de borstkas worden gemaakt om te bepalen hoeveel vocht er nog aanwezig is en of er complicaties zijn opgetreden. Bronnen:
|