Het onderstaande is de letterlijke vertaling van de online versie van de Merck Manual, consumer version. Lees meer over de Merck Manuals.
Urineonderzoek omvat:
Chemische tests zoeken naar proteïne, glucose (suiker), ketonen, bloed en andere stoffen. Deze tests maken gebruik van een dunne strip plastic (dipstick) geïmpregneerd met chemicaliën die reageren met stoffen in de urine en snel van kleur veranderen. Soms worden de testresultaten bevestigd met meer geavanceerde en nauwkeurige laboratoriumanalyses van de urine. De urine kan onder een microscoop worden onderzocht op de aanwezigheid van rode en witte bloedcellen, kristallen en afgietsels (afdrukken van de niertubuli die ontstaan wanneer urinecellen, eiwitten of beide neerslaan in de tubuli en in de urine worden uitgescheiden). Eiwit in de urine (proteïnurie) kan meestal met een dipstick worden opgespoord als het in grote hoeveelheden aanwezig is. Eiwit kan constant of met tussenpozen in de urine verschijnen, afhankelijk van de oorzaak. Proteïnurie kan normaal voorkomen na zware inspanning, zoals marathonlopen, maar is meestal een teken van een nieraandoening. Kleine hoeveelheden eiwit in de urine kunnen een vroeg teken zijn van nierschade door diabetes. Zulke kleine hoeveelheden worden mogelijk niet gedetecteerd met een dipstick. In deze gevallen moet de urine over een periode van 12 of 24 uur worden verzameld en door een laboratorium worden getest. Glucose in de urine (glucosurie) kan nauwkeurig worden opgespoord met een dipstick. De meest voorkomende oorzaak van glucose in de urine is diabetes mellitus, maar afwezigheid van glucose betekent niet dat iemand geen diabetes heeft of dat de diabetes goed onder controle is. Ook wijst de aanwezigheid van glucose niet noodzakelijkerwijs op diabetes of een ander probleem. Ketonen in de urine (ketonurie) kunnen vaak worden opgespoord met een dipstick. Ketonen worden gevormd wanneer het lichaam vet afbreekt. Ketonen kunnen in de urine verschijnen als gevolg van verhongering of ongecontroleerde diabetes mellitus en soms na het drinken van aanzienlijke hoeveelheden alcohol. Bloed in de urine (hematurie) is aantoonbaar met de dipstick en wordt bevestigd door de urine te bekijken met een microscoop en andere tests. Soms bevat de urine genoeg bloed om zichtbaar te zijn, waardoor de urine rood of bruin lijkt. Nitrieten in de urine (nitriturie) zijn ook aantoonbaar met een dipstick. Een hoog nitrietgehalte wijst op een infectie van de urinewegen. Leukocytenesterase (een enzym dat voorkomt in bepaalde witte bloedcellen) in de urine kan worden opgespoord met een dipstick. Leukocytenesterase is een teken van ontsteking, die meestal veroorzaakt wordt door een urineweginfectie. De zuurgraad (pH) van urine wordt gemeten met een dipstick. Bepaalde voedingsmiddelen, chemische onevenwichtigheden en stofwisselingsstoornissen kunnen de zuurgraad van urine veranderen. Soms kan een verandering in de zuurgraad iemand voorbestemmen voor nierstenen. De concentratie van urine (ook wel de osmolaliteit genoemd, ruwweg aangeduid met het soortelijk gewicht) kan sterk variëren, afhankelijk van of iemand uitgedroogd is, hoeveel vloeistof iemand gedronken heeft en andere factoren. Urineconcentratie is soms ook belangrijk bij het diagnosticeren van een abnormale nierfunctie. De nieren verliezen hun vermogen om urine te concentreren in een vroeg stadium van een aandoening die tot nierfalen leidt. Bij één speciale test drinkt iemand 12 tot 14 uur lang geen water of andere vloeistoffen. Bij een andere test krijgt iemand een injectie met vasopressine (ook wel antidiuretisch hormoon genoemd). Daarna wordt de urineconcentratie gemeten. Normaal gesproken zou de urine bij beide testen zeer geconcentreerd moeten zijn. Bij bepaalde nieraandoeningen (zoals nefrogene diabetes insipidus) kan de urine echter niet geconcentreerd zijn, ook al zijn de andere nierfuncties normaal. Sediment in de urine kan onder een microscoop worden onderzocht om informatie te krijgen over een mogelijke aandoening van de nieren of urinewegen. Normaal gesproken bevat urine een klein aantal cellen en andere resten die uit het inwendige van de urinewegen komen. Iemand met een aandoening aan de nieren of urinewegen scheidt meestal meer cellen af, die een bezinksel vormen als de urine wordt rondgedraaid in een centrifuge (een laboratoriuminstrument dat centrifugale kracht gebruikt om componenten van een vloeistof te scheiden) of als men de urine laat bezinken.
Bronnen:
|